De Christenen van Syrië zijn een groep die maar al te vaak vergeten wordt. Voordat de Arabische lente begon, was er een grote Christelijke minderheid in Syrië. 25 % van de bevolking behoorde tot deze groep. Nu is dat nog ongeveer 11 %.
De Christenen hadden het zeer zwaar te verduren onder de terreur van Isis in 2014. Aanvankelijk maakte ISIS Mosul haar basis, maar toen ze daar niet konden blijven trokken ze verder naar Aleppo, de christelijke hoofdstad van Syrië.
Veel van de Syrische christenen spreken nog steeds West-Aramees, een dialect nauw verwant aan de taal die Jezus sprak. Deze taal is 2000 jaar bewaard gebleven in de christelijke liturgie die terug gaat op tijd van de apostelen.
In 2013 waren het de rebellen van het ‘Vrije Syrische Leger’, die ondersteund door het Westen grote delen van Syrië overnamen. Ook zij vielen de Christelijke gemeenschappen aan, vernietigden kerken en vermoordden kerkleiders.
Deze gemeenschappen bestonden al 2000 jaar, en nu waren ze opeens verdwenen. Hoewel ze vernietigd werden door moslims, gebeurde dit met de wapens die door christelijke landen geleverd waren.
De Turkse invasie die nu aan de gang is, treft ook christelijke gebieden. Deze gebieden waren daarvoor al het doelwit van gewapende rebellen die hen lastig vielen en vervolgden.
De christenen in Syria vallen van het ene rapscenario in het andere. Ze hebben onze gebeden hard nodig.
Gebedspunt
Bid voor een einde aan de genocide van de christenen in Syrië, en voor hun vijanden om tot inkeer te komen, zodat de redding van Christus overal in het land bekend mag worden.
Bijbelvers
Volkeren woedden, koninkrijken wankelden,Hij verhief zijn stem, de aarde versmolt. De Here der heerscharen is met ons, een burcht is ons de God van Jakob. sela. Komt, aanschouwt de werken des Heren, die verwoesting op aarde aanricht, die oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde, de boog verbreekt, de lans stukslaat, de strijdwagens met vuur verbrandt. Laat af en weet, dat Ik God ben; Ik ben verheven onder de volken, verheven op de aarde. (Psalm 46:7-11)